Een van de top locaties in Ethiopië konden we natuurlijk niet links laten liggen. Dus werd er afgereisd naar Bahir Dar aan de zuidkant van het Tanameer. Deze omgeving was beroemd door de vele kloosters uit de zestiende en zeventiende eeuw die hier op verschillende eilanden te bezoeken waren. We vonden een hotel aan het meer wat ons toestond om in de tuin te kamperen. Een paar uur later kwamen onze Ierse Overlander vrienden opeens ook aanrijden. Ook een bootje om de kloosters op de eilandjes te bereiken was snel gevonden.
Het eerste klooster begon goed. Een heel interessant bouwwerk met een ronde buitenkant waarin zich een soort vierkante beschilderde doos bevond die alleen door priesters betreden mocht worden. Een klein nadeel was de irritante gids die zich ongevraagd aan ons gezelschap toevoegde en in slecht Engels allerlei commando’s begon uit te delen. Hij vond het ook niet goed dat we geen souvenirs kochten. Gelukkig konden we een dergelijke arrogantie uitstekend belonen met nul fooi.
De volgende locatie zag er prachtig uit met een klooster op een heuvel midden op het eiland. Bij het aanlegsteiger werden tamelijk prijzige tickets verkocht en boven op de heuvel aangekomen bleek dat het klooster al twee jaar dicht was. Toen we ons beklag over deze vorm van diefstal deden bij de aanwezige monnik, was zijn excuus dat de ticketverkopers geen Engels spraken en ons dus niet konden uitleggen dat het klooster dicht was. Overigens konden we inderdaad naar ons geld fluiten omdat de ticketverkopers geen Engels verstonden.
Bij klooster nummer drie kreeg Ipo een papiertje met uitleg over de muurschilderingen in zijn hand gedrukt wat hij moest voorlezen aan de aanwezige toeristen. De monnik wees daarbij het in de tekst genoemde voorwerp aan zonder te begrijpen wat er gezegd werd. Dit tafereel leidde tot enige hilariteit toen Ipo per ongeluk een regeltje oversloeg in de tekst en de monnik behoorlijk in de war raakte.
Rondvaren op het Tana meer, de bron van de Blauwe Nijl, was verder heel gerieflijk itt de de inspanning die roeiers op verschillende papyrusbootjes die dag leverden. Morgen naar de Blauwe Nijl watervallen.
zaterdag 23 oktober 2010
Lalibella
Naar Ethiopië gaan en niet Lalibella bezoeken is hetzelfde als naar Parijs gaan en de Eifeltoren overslaan. Dus op weg van Axum naar Lalibella. We wisten dat het een hele rit zou worden maar dat deze 400 km ons twee hele dagen rijden zou kosten hadden we niet verwacht. De laatste 80 km kostte 5 uur, waarbij onze auto’s tot het uiterste getest werden. Niet alleen waren de wegen heel slecht, de kwaliteit van de diesel was abominabel en de bergkammen gingen tot ver over de drieduizend meters. De auto’s braakten enorme wolken zwarte rook uit op weg naar boven en blauwe naar beneden. We weten eigenlijk nog steeds niet waarom. De bevolking was in deze ‘hostile environment’ soms behoorlijk agressief. Roadrunner kreeg een dikke steen door zijn voorruit en ook Brutus werd geraakt door rondvliegend puin. ’s Avonds troffen we bij ons hotel Mark en Dela weer aan die ons wisten te vertellen dat onze Duitse Overlander vrienden ook door stenen geraakt waren en een paar dagen later hoorden we dat Hubert op zijn motor in hetzelfde gebied gewond was geraakt toen hij tegen een ezel opreed.
Maar alle ontberingen waren het meer dan waard, Lalibella is fantastisch. Wederom vele Ethiopisch orthodoxe kerken, maar ditmaal uitgehakt in de rotsen. Dat wil zeggen de buiten- en binnenkant van de kerken waren uitgehakt, de muren waren gewoon de originele tufsteenrotsen. Ditmaal hadden we het geluk een uitstekende gids te treffen die ons van alles en nog wat over het complex kon vertellen. Behalve dat ons nu duidelijk is dat Ethiopië echt een eigen cultuur en geschiedenis heeft, is ons ook duidelijk gemaakt dat enkele heiligen erg belangrijk zijn: (1) St George,die als we de diverse muurschilderingen moeten geloven een oneindige hoeveelheid martelingen doorstaan heeft en waarnaar het lokale biermerk is genoemd, en (2) St Joris, die de Christenen van allerlei draken en monsters verlost heeft. De wederwaardigheden van deze heiligen zijn is diverse honderden jaren oude bijbels, die in diverse kloosters nog te vinden zijn, in het Amhaars vastgelegd. Het is mooi om te zien dat vele Ethiopiërs zelf ook te voet pelgrimstochten maken naar deze kloosters.
Maar alle ontberingen waren het meer dan waard, Lalibella is fantastisch. Wederom vele Ethiopisch orthodoxe kerken, maar ditmaal uitgehakt in de rotsen. Dat wil zeggen de buiten- en binnenkant van de kerken waren uitgehakt, de muren waren gewoon de originele tufsteenrotsen. Ditmaal hadden we het geluk een uitstekende gids te treffen die ons van alles en nog wat over het complex kon vertellen. Behalve dat ons nu duidelijk is dat Ethiopië echt een eigen cultuur en geschiedenis heeft, is ons ook duidelijk gemaakt dat enkele heiligen erg belangrijk zijn: (1) St George,die als we de diverse muurschilderingen moeten geloven een oneindige hoeveelheid martelingen doorstaan heeft en waarnaar het lokale biermerk is genoemd, en (2) St Joris, die de Christenen van allerlei draken en monsters verlost heeft. De wederwaardigheden van deze heiligen zijn is diverse honderden jaren oude bijbels, die in diverse kloosters nog te vinden zijn, in het Amhaars vastgelegd. Het is mooi om te zien dat vele Ethiopiërs zelf ook te voet pelgrimstochten maken naar deze kloosters.
Ethiopië
Er was geen twijfel mogelijk, we waren in Ethiopië. Zo verschrikkelijk veel mensen. Waar je ook maar keek er waren mensen, koeien, geiten, schapen, paarden. Alles zat vol leven en vormde een enorm contrast met het lege Sudan, waar je vaak hele stukken kon rijden zonder iemand te zien.
De grensovergang was nu eens een pijnloze affaire. Het duurde allemaal wel een tijdje en er was nog steeds veel onduidelijkheid over wat je waar moest invullen en wanneer. Maar de officials waren aardig. Natuurlijk arriveerden we weer net voor lunchtijd. Van de Sudanese douane man mochten we de formulieren in de kantine komen ophalen en de Ethiopische official kwam speciaal voor ons terug van lunch break. Hij veegde omstandig zijn mond af voor hij zich over onze autoformulieren boog. En na een vriendelijk “Welcome to Ethiopia” mochten we zonder ook maar iets te betalen, binnen. Op weg naar Tim & Kim, een Hollands echtpaar wat een camping runde in Gondora aan het Tana meer.
De rit ernaar toe was een lust voor het oog, maar wel uitputtend. Alles in Ethiopië word lopend gedaan. Er zijn wat taxibusjes en vrachtwagens, maar nauwelijks privé auto’s. De wegen zitten vol met mensen die ofwel enorm zware lasten torsen, kuddes koeien en schapen drijven of gewoon lopen. En dat alles zonder enige notie van autos of gevaar. In onze bolides vallen we enorm op waardoor de kindertjes al joelend naar ons toe komen rennen. Vaak alleen maar luid juichend maar natuurlijk ook vaak met duidelijke boodschappen over wat ze graag van ons gehad zouden willen hebben. Het vermoeiende is dat je nergens kunt stoppen zonder dat er binnen de kortste keren hordes kindertjes om je heen staan in ontzettend vieze kleren of zonder kleren met snottebellen en klitten in de haren met de handjes op. Mensen zijn hier absoluut niet rijk. Dat blijkt ook wel in de prijzen. Wij slapen hier in hotels voor €7 per nacht en eten regelmatig voor €2 (met bier).
Pim&Kim waren niet moeilijk te vinden maar de weg ernaar toe was alleen maar te doen voor 4x4 wagens. En weer renden de kindertjes langs onze auto’s op en klommen er een paar ettertjes op mijn treeplank. De camping zag er fantastisch uit met toiletten die niet misstaan hadden in het Sheraton. Helaas was er geen water, dus moesten we met emmertjes aan de gang. Er waren ook nog geen WC-deuren want die werden nog gebouwd. Overigens was er ook geen stroom, maar Pim en Kim waren uiterst aardig. We kwamen ook weer verschillende bekende overlanders tegen, Michael de Duitse motorrijder, Mark en Dela en de drie Ieren.
’s Ochtends werden we wakker bij het klagelijke blaten van een jong geitje. De twee gieren die boven ons kamp cirkelden hadden het al door en inderdaad wij aten we ’s avonds geit op de barbecue.
Op naar Gonder, een moderne stad op een uur rijden. Er zijn in Gonder een paar kastelen gebouwd door een aantal kasteelheren die er niet genoeg van konden krijgen. In één tuin lagen er zes. Een vriendelijke goed Engels sprekende jongeman legde het ons allemaal uit. Hij meende dat de fooi afhankelijk was van de hoeveelheid zinnen die hij per minuut kon uitbraken. Er was geen manier om hem te stoppen en dus zijn we al fooien rondgooiende gevlucht voor deze verbale diarree.
Er was, hoera, ook een ATM in de stad waar we geld zouden moeten kunnen afhalen. Er stond een flinke rij jongelui, allemaal met meerdere pasjes van hun vriendjes, in de handen. En inderdaad het ging niet snel. Gelukkig was er een hulpje die het allemaal voor hen intypte, inclusief de pincode. Ik complimenteerde de jongen voor me met het feit dat hij al die pincodes kon onthouden, maar dat was geen probleem zei hij. Ze stonden altijd achter op de pasjes. Flauw als we waren hebben wij de hand boven het typebordje gehouden en de hele meute jongeren in het ongewisse gelaten wat betreft ons geheime nummertje.
Van hieruit ging het verder naar Debark in de Simen Mountains, een heel hoog en ruig berggebied op 3 uur afstand van Gonder, of zoals een locale jongen zei : “3 hours of African massage”. De wegen zijn hier nogal slecht.
Eigenlijk ging het bij het ontbijt al mis : Liesbeth had geen honger en dat is geen goed teken. En jawel hoor, aangekomen in Debark voelde zij zich verschrikkelijk beroerd. Het toeval wilde dat er nog één kamer met WC was en die heeft zij ruimhartig gebruikt gedurende de nacht. De deurklink heeft niet de kans gehad om af te koelen. De volgende dag ging het niet beter. Wij drieën besloten dan maar naar Sankaber, het kamp op 3250 m hoogte in de bergen te trekken en te gaan wandelen. Liesbeth zouden we dan ’s avonds gaan ophalen. De wandeling was fantastisch, mist van voren, mist van achteren en mist opzij. We werden wel goed bewaakt met Gashew de gids en Jamal de gewapende scout. ’s Avonds was Liesbeth nog niet beter maar wilde nu wel mee naar het kamp omdat ze er wel een beetje genoeg had om alleen in een dump van een hotel te liggen. De volgende dagen hebben we geweldige wandelingen gemaakt in zowel Sankaber alsook in Chennek op 3600m hoogte. Hier kwamen we nog een paar Nederlanders op wereldreis tegen en ongeveer 200 baboons die door het kamp liepen en er met Ipo’s vuilniszak vandoor gingen.
Ook een geheel nieuwe ervaring was het genot van urineren. In temperaturen van 40+ C is dat nauwelijks meer nodig. Om hier echter bij 2.3oC ’s nachts uit je tent gejaagd te worden door een ouder wordende prostaat is geen pleziertje en ook de tweede keer werd het er niet beter op.
En weer verder, ditmaal naar Axum, de bakermak van de Stele, een soort obelisk en natuurlijk de “Ark van het Covenant”, vooral bekend van Indiana Jones. De wegen waren wederom ongelooflijk mooi, steil, glibberig en zwaar. Acht uur rijden voor 250 km en stukken werden nog aangelegd terwijl we aan kwamen rijden. De buldozer reed voor ons uit de zaak vlak te maken.
Zodra we in Axum durfden te stoppen werden we overweldigt door een grote menigte jongeren die ons allemaal een hotel probeerden aan te smeren. We hadden tijd dus lieten we er ons een paar adviseren. Het eerste had geen water, het tweede was vol, het beloofde zwembad in het derde was leeg en zo eindigden we in hotel Exodus wat alles had, alleen de elektriciteit was van korte duur.
De grensovergang was nu eens een pijnloze affaire. Het duurde allemaal wel een tijdje en er was nog steeds veel onduidelijkheid over wat je waar moest invullen en wanneer. Maar de officials waren aardig. Natuurlijk arriveerden we weer net voor lunchtijd. Van de Sudanese douane man mochten we de formulieren in de kantine komen ophalen en de Ethiopische official kwam speciaal voor ons terug van lunch break. Hij veegde omstandig zijn mond af voor hij zich over onze autoformulieren boog. En na een vriendelijk “Welcome to Ethiopia” mochten we zonder ook maar iets te betalen, binnen. Op weg naar Tim & Kim, een Hollands echtpaar wat een camping runde in Gondora aan het Tana meer.
De rit ernaar toe was een lust voor het oog, maar wel uitputtend. Alles in Ethiopië word lopend gedaan. Er zijn wat taxibusjes en vrachtwagens, maar nauwelijks privé auto’s. De wegen zitten vol met mensen die ofwel enorm zware lasten torsen, kuddes koeien en schapen drijven of gewoon lopen. En dat alles zonder enige notie van autos of gevaar. In onze bolides vallen we enorm op waardoor de kindertjes al joelend naar ons toe komen rennen. Vaak alleen maar luid juichend maar natuurlijk ook vaak met duidelijke boodschappen over wat ze graag van ons gehad zouden willen hebben. Het vermoeiende is dat je nergens kunt stoppen zonder dat er binnen de kortste keren hordes kindertjes om je heen staan in ontzettend vieze kleren of zonder kleren met snottebellen en klitten in de haren met de handjes op. Mensen zijn hier absoluut niet rijk. Dat blijkt ook wel in de prijzen. Wij slapen hier in hotels voor €7 per nacht en eten regelmatig voor €2 (met bier).
Pim&Kim waren niet moeilijk te vinden maar de weg ernaar toe was alleen maar te doen voor 4x4 wagens. En weer renden de kindertjes langs onze auto’s op en klommen er een paar ettertjes op mijn treeplank. De camping zag er fantastisch uit met toiletten die niet misstaan hadden in het Sheraton. Helaas was er geen water, dus moesten we met emmertjes aan de gang. Er waren ook nog geen WC-deuren want die werden nog gebouwd. Overigens was er ook geen stroom, maar Pim en Kim waren uiterst aardig. We kwamen ook weer verschillende bekende overlanders tegen, Michael de Duitse motorrijder, Mark en Dela en de drie Ieren.
’s Ochtends werden we wakker bij het klagelijke blaten van een jong geitje. De twee gieren die boven ons kamp cirkelden hadden het al door en inderdaad wij aten we ’s avonds geit op de barbecue.
Op naar Gonder, een moderne stad op een uur rijden. Er zijn in Gonder een paar kastelen gebouwd door een aantal kasteelheren die er niet genoeg van konden krijgen. In één tuin lagen er zes. Een vriendelijke goed Engels sprekende jongeman legde het ons allemaal uit. Hij meende dat de fooi afhankelijk was van de hoeveelheid zinnen die hij per minuut kon uitbraken. Er was geen manier om hem te stoppen en dus zijn we al fooien rondgooiende gevlucht voor deze verbale diarree.
Er was, hoera, ook een ATM in de stad waar we geld zouden moeten kunnen afhalen. Er stond een flinke rij jongelui, allemaal met meerdere pasjes van hun vriendjes, in de handen. En inderdaad het ging niet snel. Gelukkig was er een hulpje die het allemaal voor hen intypte, inclusief de pincode. Ik complimenteerde de jongen voor me met het feit dat hij al die pincodes kon onthouden, maar dat was geen probleem zei hij. Ze stonden altijd achter op de pasjes. Flauw als we waren hebben wij de hand boven het typebordje gehouden en de hele meute jongeren in het ongewisse gelaten wat betreft ons geheime nummertje.
Van hieruit ging het verder naar Debark in de Simen Mountains, een heel hoog en ruig berggebied op 3 uur afstand van Gonder, of zoals een locale jongen zei : “3 hours of African massage”. De wegen zijn hier nogal slecht.
Eigenlijk ging het bij het ontbijt al mis : Liesbeth had geen honger en dat is geen goed teken. En jawel hoor, aangekomen in Debark voelde zij zich verschrikkelijk beroerd. Het toeval wilde dat er nog één kamer met WC was en die heeft zij ruimhartig gebruikt gedurende de nacht. De deurklink heeft niet de kans gehad om af te koelen. De volgende dag ging het niet beter. Wij drieën besloten dan maar naar Sankaber, het kamp op 3250 m hoogte in de bergen te trekken en te gaan wandelen. Liesbeth zouden we dan ’s avonds gaan ophalen. De wandeling was fantastisch, mist van voren, mist van achteren en mist opzij. We werden wel goed bewaakt met Gashew de gids en Jamal de gewapende scout. ’s Avonds was Liesbeth nog niet beter maar wilde nu wel mee naar het kamp omdat ze er wel een beetje genoeg had om alleen in een dump van een hotel te liggen. De volgende dagen hebben we geweldige wandelingen gemaakt in zowel Sankaber alsook in Chennek op 3600m hoogte. Hier kwamen we nog een paar Nederlanders op wereldreis tegen en ongeveer 200 baboons die door het kamp liepen en er met Ipo’s vuilniszak vandoor gingen.
Ook een geheel nieuwe ervaring was het genot van urineren. In temperaturen van 40+ C is dat nauwelijks meer nodig. Om hier echter bij 2.3oC ’s nachts uit je tent gejaagd te worden door een ouder wordende prostaat is geen pleziertje en ook de tweede keer werd het er niet beter op.
En weer verder, ditmaal naar Axum, de bakermak van de Stele, een soort obelisk en natuurlijk de “Ark van het Covenant”, vooral bekend van Indiana Jones. De wegen waren wederom ongelooflijk mooi, steil, glibberig en zwaar. Acht uur rijden voor 250 km en stukken werden nog aangelegd terwijl we aan kwamen rijden. De buldozer reed voor ons uit de zaak vlak te maken.
Zodra we in Axum durfden te stoppen werden we overweldigt door een grote menigte jongeren die ons allemaal een hotel probeerden aan te smeren. We hadden tijd dus lieten we er ons een paar adviseren. Het eerste had geen water, het tweede was vol, het beloofde zwembad in het derde was leeg en zo eindigden we in hotel Exodus wat alles had, alleen de elektriciteit was van korte duur.
Kamelenmarkt
In Noord Soedan is veel vee. Koeien, ezels, schapen en geiten, zijn een belangrijke bron van bestaan. Herders zijn met hun kudden dieren overal, waar groen of drinkplaatsen te vinden zijn, te zien. Meestal lopen de kuddes in het veld, maar op de weg kom je de dieren ook tegen. We hebben intussen het gedrag van de dieren in het verkeer kunnen bestuderen: koeien, schapen en geiten kijken en wijken uit, maar ezels blijken hun naam meer dan waar te maken. Ze zijn echt dom of hebben last van zelfmoordneigingen.
In Ed Damar, in de buurt van Atbara, hebben we de ‘kamelenmarkt’ bezocht. Alhoewel het voor de toeristen de kamelenmarkt heet, zijn het voor het merendeel koeien, ezels, schapen en geiten, die hier voor de verkoop bij elkaar gebracht zijn: een echte veemarkt dus. Het is een zeer druk bezochte markt, naar we hebben vernomen vooral gericht op de export?!
De veestapels werden ‘zorgvuldig’ bij naar of van de marktplaats gedirigeerd en elkaar gedreven met stokken of door ze aan oren of andere lichaamsdelen mee te sleuren.
Het maken van foto’s was geen enkel probleem. Sterker nog, je moest wel of je nu wilde of niet. Blijkbaar waren de toeristen voor de veehandelaren de bezienswaardigheid. Veel jonge jongens/jongemannen waren er zeer op gebrand om samen met ons op de foto te komen. Zij gingen er speciaal voor staan en wilde uiteraard het resultaat zien. De duim ging omhoog: tammam dus.
Na deze rurale escapades zijn we nu op weg naar de bewoonde wereld; Khartoem.
In Ed Damar, in de buurt van Atbara, hebben we de ‘kamelenmarkt’ bezocht. Alhoewel het voor de toeristen de kamelenmarkt heet, zijn het voor het merendeel koeien, ezels, schapen en geiten, die hier voor de verkoop bij elkaar gebracht zijn: een echte veemarkt dus. Het is een zeer druk bezochte markt, naar we hebben vernomen vooral gericht op de export?!
De veestapels werden ‘zorgvuldig’ bij naar of van de marktplaats gedirigeerd en elkaar gedreven met stokken of door ze aan oren of andere lichaamsdelen mee te sleuren.
Het maken van foto’s was geen enkel probleem. Sterker nog, je moest wel of je nu wilde of niet. Blijkbaar waren de toeristen voor de veehandelaren de bezienswaardigheid. Veel jonge jongens/jongemannen waren er zeer op gebrand om samen met ons op de foto te komen. Zij gingen er speciaal voor staan en wilde uiteraard het resultaat zien. De duim ging omhoog: tammam dus.
Na deze rurale escapades zijn we nu op weg naar de bewoonde wereld; Khartoem.
Wonen en kamperen in Noord Sudan
Soedan is het grootste land van Afrika met veel ‘natuurschoon’. Voor een groot gedeelte zijn we door woestijnlandschappen gereden, deze keer met groen gekleurde rotspartijen.
Tot nu toe ging onze tocht voornamelijk langs de Nijl. De Nijl is in Soedan een smalle strook met groen waaraan veel dorpen zijn gelegen. Deze Nubische dorpen zijn van een totaal ander kaliber dan we in Egypte gewend waren. De huizen zijn voor het merendeel ommuurd met een aantal vierkante lemen woningen op het erf. De erfjes worden zeer geregeld schoongeveegd en zien er dan ook goed uit. In de dorpen zijn de straten onverhard en vormen de mensen bij piepkleine winkeltjes, moskeen en scholen terugkerende taferelen. Je bent snel buiten de stad in de woestijn, waar het bush camperen prima is.
Khartoem is een grote stad waar heel veel mensen wonen en waar de Witte en Blauwe Nijl opgaan in De Nijl. Op de Blue Nile Sailing Club, waar we kampeerden, kwamen we vele ‘overlanders’ weer tegen. Waarom we er drie nachten zijn gebleven is eigenlijk een raadsel, want het is niet aan te bevelen: warm, vochtig, muskieten, etc. In ieder geval kwam het goed uit om een Toyota-onderdeel op de kop te tikken (dank zij goede coordinaten: goed voorbereid is het halve werk) om de airco van de Roadrunner te kunnen repareren. Die doet het gelukkig weer.
Het uitstapje met de taxi was niet zo bijzonder (we zijn verwend), in tegenstelling tot de taxi zelf, waar alle overbodige onderdelen uit verdwenen leken. Wonen en kamperen in Khartoem, nou nee…
Vroeger woonden er ook mensen in Noord Soedan. Net als in Egypte zijn daarvan vooral de Tempels en Pyramiden overgebleven. Bij Karima vind je een aantal pyramiden en een tempel complex uit de 18e dynastie, tegen de achtergrond van de Jebel Barkal. De entree – we wilden de entree fee best betalen – hebben we nooit gevonden. Ook bij Meroe bezochten we een mooi door zandduinen omgeven tempelcomplex. Het gebruik van natuursteen is na de Faraonische periode niet meer in zwang gekomen.
Na Khartoem, richting Ethiopië, verandert het landschap en de huizenbouw. Het wordt groener, savanne met velden waar millet (gierst) wordt verbouwd, In plaats van vierkanten lemen hutjes zijn de lemen hutten op de erven nu rond met rieten daken.
Tussen de velden vonden we weer een mooie bush camp met attente gastheren bij Migreh.
De volgende dag - na 9 dagen Soedan - waren we bij de grens naar Ethiopië. Een kwart deel (het noord-oosten) van Soedan hebben we doorkruist.
Tot nu toe ging onze tocht voornamelijk langs de Nijl. De Nijl is in Soedan een smalle strook met groen waaraan veel dorpen zijn gelegen. Deze Nubische dorpen zijn van een totaal ander kaliber dan we in Egypte gewend waren. De huizen zijn voor het merendeel ommuurd met een aantal vierkante lemen woningen op het erf. De erfjes worden zeer geregeld schoongeveegd en zien er dan ook goed uit. In de dorpen zijn de straten onverhard en vormen de mensen bij piepkleine winkeltjes, moskeen en scholen terugkerende taferelen. Je bent snel buiten de stad in de woestijn, waar het bush camperen prima is.
Khartoem is een grote stad waar heel veel mensen wonen en waar de Witte en Blauwe Nijl opgaan in De Nijl. Op de Blue Nile Sailing Club, waar we kampeerden, kwamen we vele ‘overlanders’ weer tegen. Waarom we er drie nachten zijn gebleven is eigenlijk een raadsel, want het is niet aan te bevelen: warm, vochtig, muskieten, etc. In ieder geval kwam het goed uit om een Toyota-onderdeel op de kop te tikken (dank zij goede coordinaten: goed voorbereid is het halve werk) om de airco van de Roadrunner te kunnen repareren. Die doet het gelukkig weer.
Het uitstapje met de taxi was niet zo bijzonder (we zijn verwend), in tegenstelling tot de taxi zelf, waar alle overbodige onderdelen uit verdwenen leken. Wonen en kamperen in Khartoem, nou nee…
Vroeger woonden er ook mensen in Noord Soedan. Net als in Egypte zijn daarvan vooral de Tempels en Pyramiden overgebleven. Bij Karima vind je een aantal pyramiden en een tempel complex uit de 18e dynastie, tegen de achtergrond van de Jebel Barkal. De entree – we wilden de entree fee best betalen – hebben we nooit gevonden. Ook bij Meroe bezochten we een mooi door zandduinen omgeven tempelcomplex. Het gebruik van natuursteen is na de Faraonische periode niet meer in zwang gekomen.
Na Khartoem, richting Ethiopië, verandert het landschap en de huizenbouw. Het wordt groener, savanne met velden waar millet (gierst) wordt verbouwd, In plaats van vierkanten lemen hutjes zijn de lemen hutten op de erven nu rond met rieten daken.
Tussen de velden vonden we weer een mooie bush camp met attente gastheren bij Migreh.
De volgende dag - na 9 dagen Soedan - waren we bij de grens naar Ethiopië. Een kwart deel (het noord-oosten) van Soedan hebben we doorkruist.
Onder de Nubiers.
He, he, weer op weg, ook al vertrokken we door de kleine douaneperikelen pas om half vier uit Wadi Halfa en lieten we vele bootreisgenoten voorlopig achter ons. Wij wilden niets liever dan een bush camp. Na alle verhalen over de aardige Soedanezen hadden we er zin in.
Bij de eerste checkpost werd ons humeur nog voor een laatste keer getest, toen een dienstdoende politieagent de GPS van Ipo en Lies en de thermometer van Frus en Liesbeth wilde confisqueren. Echter, na onze voetbalkennis goed bevonden te hebben (Schneijder, Robben en Huntelaar doen het als Nederlandse ambassadeurs goed tegenwoordig) konden we met al onze spullen weer vertrekken.
De nieuwe weg, aangelegd door Chinezen, loopt vanaf Wadi Halfa langs de Nijl op enkele kilometers afstand, zodat je de rivier slecht sporadisch ziet en je je in de woestijn waant. Het viel ook niet mee om het eerste dorp aan de Nijl, Akasha, te vinden (voordeel is wel dat je sinds kort over een afstand van 100 km nu 1,5 uur ipv 6 uur doet). Dan maar op goed geluk de weg af, waar we na enkele kilometers op een plek met een prachtig uitzicht op de Nijl ons kampement op sloegen met … jawel uitzicht op de Nijl en Akasha.
Na ’s avonds kennis gemaakt te hebben met onze buren, konden we de volgende dag echt niet vertrekken voor dat de heren op de uitnodiging voor een kopje thee waren ingegaan, Hennelies en Liesbeth met het ontbijt achterlatend. De buurman was een erg aardige man, die verassend goed engels geleerd had van school en tv. Zo kom je dan te weten dat de Engelsen in de 19e eeuw ooit Akasha hebben aangedaan en er zelfs een spoorweg naartoe hebben aangelegd, waarvan de rails nu als spanten van vele Nubisch daken fungeren. De spoorlijn was in geen velden of wegen meer te vinden. Verder werd ons uitgelegd dat we welkom waren en Soedan echt geen Irak of Afganistan was voor buitenlanders. Het bezoek werd voortijdig onderbroken door het bericht dat de oude buurvrouw van de gastheer was overleden. Gelukkig was er nog ontbijt over…
Bij de eerste checkpost werd ons humeur nog voor een laatste keer getest, toen een dienstdoende politieagent de GPS van Ipo en Lies en de thermometer van Frus en Liesbeth wilde confisqueren. Echter, na onze voetbalkennis goed bevonden te hebben (Schneijder, Robben en Huntelaar doen het als Nederlandse ambassadeurs goed tegenwoordig) konden we met al onze spullen weer vertrekken.
De nieuwe weg, aangelegd door Chinezen, loopt vanaf Wadi Halfa langs de Nijl op enkele kilometers afstand, zodat je de rivier slecht sporadisch ziet en je je in de woestijn waant. Het viel ook niet mee om het eerste dorp aan de Nijl, Akasha, te vinden (voordeel is wel dat je sinds kort over een afstand van 100 km nu 1,5 uur ipv 6 uur doet). Dan maar op goed geluk de weg af, waar we na enkele kilometers op een plek met een prachtig uitzicht op de Nijl ons kampement op sloegen met … jawel uitzicht op de Nijl en Akasha.
Na ’s avonds kennis gemaakt te hebben met onze buren, konden we de volgende dag echt niet vertrekken voor dat de heren op de uitnodiging voor een kopje thee waren ingegaan, Hennelies en Liesbeth met het ontbijt achterlatend. De buurman was een erg aardige man, die verassend goed engels geleerd had van school en tv. Zo kom je dan te weten dat de Engelsen in de 19e eeuw ooit Akasha hebben aangedaan en er zelfs een spoorweg naartoe hebben aangelegd, waarvan de rails nu als spanten van vele Nubisch daken fungeren. De spoorlijn was in geen velden of wegen meer te vinden. Verder werd ons uitgelegd dat we welkom waren en Soedan echt geen Irak of Afganistan was voor buitenlanders. Het bezoek werd voortijdig onderbroken door het bericht dat de oude buurvrouw van de gastheer was overleden. Gelukkig was er nog ontbijt over…
Boot naar Sudan
En opeens waren we op weg. Het was niet gemakkelijk geweest maar we waren op weg naar Sudan en verlieten eindelijk Egypte. Het laden van de auto’s was nog relatief simpel voor een aantal van ons. Helaas voor een paar anderen was het wat moeilijker.
Het hele proces begon ’s ochtends om acht uur toen een tiental buitenlanders stonden te wachten voor de Tourist Police om de nummerplaten in te leveren. Vier uur later gingen we in konvooi achter een politieauto op weg naar de haven, acht auto’s, een vrachtwagen en negen motoren. Een tactisch neergelegd twintig pond biljet zorgde ervoor dat onze wagens niet onderzocht werden. En toen begon de standaard confusie van waar we welke papieren in welke volgorde moesten invullen. De uiteindelijke baas die de laatste handtekening moest zetten had er duidelijk moeite mee. Hij was namelijk bijna blind. Hij legde elk formulier op het bureau en boog zich dan voorover tot zijn neus een paar centimeter van het papier bevond. Op een gegeven moment dacht ik zelfs een inktvlek op zijn neus te ontwaren. De neiging om een klapje op zijn achterhoofd te geven wist ik wonderwel te onderdrukken.
Maar aan het eind toen Ipo hem wist te melden dat we geen huisdieren bij ons hadden behalve Hennelies, was het ijs gebroken en zette hij lachend handtekeningen op de plaatsen die wij hem aanwezen. Wat we al niet zeggen om de grens over te komen.
De ponton was veel te klein om alle auto’s en motoren te vervoeren, dat wisten we, maar hoe Salah dit probleem had opgelost wisten we niet. Ipo en ik mochten onze auto’s al vrij vroeg op de ponton zetten, maar er bleven er dus een paar over. Deze werden op een ander vrachtschip geladen maar eerst nadat de ruimen van dit schip gevuld waren met vracht. Grappig om te zien hoe Egyptische sjouwers in staat waren om een manshoge koelkast op hun schouders te nemen en dan vanaf de kade vier meter naar beneden in het ruim te flikkeren. Ik vermoed dat her en der een deukje te betreuren was.
Wij hadden het onuitsprekelijk geluk om één van de twintig eersteklas hutten te kunnen boeken. Het schip lag helemaal vol met mensenvlees, elk hoekje , trapje, gangetje was bezet met mensen die probeerden te zitten, liggen of staan. Wij hadden een eigen hut twee bunkbedden met een aircon. De aircon was verrassend groot uitgevallen, vergelijkbaar met wat men aantreft in de koelcel van een slagerij. Het gevoel van een bevroren runderbout ging ook pas weg toen wij ’s avonds met de patrijspoort wagenwijd open en met alle luchuitgangen van de aircon afgedekt diep onder de dikke dekens konden kruipen. Nooit geweten dat het zo koud kon worden op lake Nasser. Toch rekenden wij ons tot de gelukkigen vergeleken met de dekgasten, die voor het merendeel geen oog dicht gedaan hadden.
In de ochtend voeren wij voorbij Abu Simbel, de beelden die verplaatst werden toen de Aswan dam gebouwd werd. Omdat wij eersteklas passagiers waren mochten wij dit vanaf de brug fotograferen.
De aankomst in Wadi Halfa ging soepel omdat de auto’s er nog niet waren, die zouden de volgende dag pas komen. Ook het hotel was niet zoals vele horrorverhalen ons lieten geloven. We lagen met niet meer dan vier op een kamer, er was een toilet en douche en we konden prima slapen buiten op de gang. Liesbeth had ook een fanclub, want twee wat oudere mannen stonden haar te observeren toen ze in haar ondergoed op de gang zonder dekens sliep. Ach bouwvakkers fluiten ook altijd.
Het ontladen van de auto’s, de volgende dag had iets meer voeten in de aarde. Het ponton werd eerst aangelegd op een plaats waar een grote kaapstander zich bevond en de laadklep bleek toen niet naar beneden te kunnen. Grappig was dat we met zijn twintigen daar stonden en iedereen dit al een tijdje zag aankomen, maar de Sudanezen ontdekten het pas toen de klep op het ijzer sloeg. Drie andere schepen moesten toen opschuiven en de kapitein van een van hen maakte zich daar zo boos over dat hij vastgehouden moest worden door zijn vrienden anders was hij op de vuist gegaan.
Over het ontladen van de auto’s op het vrachtschip kan ik niets zinnigs zeggen, want dat hebben we niet meer meegemaakt. Ik weet dat het gelukt is want de drie Ieren zijn we onlangs weer tegengekomen.
Het hele proces begon ’s ochtends om acht uur toen een tiental buitenlanders stonden te wachten voor de Tourist Police om de nummerplaten in te leveren. Vier uur later gingen we in konvooi achter een politieauto op weg naar de haven, acht auto’s, een vrachtwagen en negen motoren. Een tactisch neergelegd twintig pond biljet zorgde ervoor dat onze wagens niet onderzocht werden. En toen begon de standaard confusie van waar we welke papieren in welke volgorde moesten invullen. De uiteindelijke baas die de laatste handtekening moest zetten had er duidelijk moeite mee. Hij was namelijk bijna blind. Hij legde elk formulier op het bureau en boog zich dan voorover tot zijn neus een paar centimeter van het papier bevond. Op een gegeven moment dacht ik zelfs een inktvlek op zijn neus te ontwaren. De neiging om een klapje op zijn achterhoofd te geven wist ik wonderwel te onderdrukken.
Maar aan het eind toen Ipo hem wist te melden dat we geen huisdieren bij ons hadden behalve Hennelies, was het ijs gebroken en zette hij lachend handtekeningen op de plaatsen die wij hem aanwezen. Wat we al niet zeggen om de grens over te komen.
De ponton was veel te klein om alle auto’s en motoren te vervoeren, dat wisten we, maar hoe Salah dit probleem had opgelost wisten we niet. Ipo en ik mochten onze auto’s al vrij vroeg op de ponton zetten, maar er bleven er dus een paar over. Deze werden op een ander vrachtschip geladen maar eerst nadat de ruimen van dit schip gevuld waren met vracht. Grappig om te zien hoe Egyptische sjouwers in staat waren om een manshoge koelkast op hun schouders te nemen en dan vanaf de kade vier meter naar beneden in het ruim te flikkeren. Ik vermoed dat her en der een deukje te betreuren was.
Wij hadden het onuitsprekelijk geluk om één van de twintig eersteklas hutten te kunnen boeken. Het schip lag helemaal vol met mensenvlees, elk hoekje , trapje, gangetje was bezet met mensen die probeerden te zitten, liggen of staan. Wij hadden een eigen hut twee bunkbedden met een aircon. De aircon was verrassend groot uitgevallen, vergelijkbaar met wat men aantreft in de koelcel van een slagerij. Het gevoel van een bevroren runderbout ging ook pas weg toen wij ’s avonds met de patrijspoort wagenwijd open en met alle luchuitgangen van de aircon afgedekt diep onder de dikke dekens konden kruipen. Nooit geweten dat het zo koud kon worden op lake Nasser. Toch rekenden wij ons tot de gelukkigen vergeleken met de dekgasten, die voor het merendeel geen oog dicht gedaan hadden.
In de ochtend voeren wij voorbij Abu Simbel, de beelden die verplaatst werden toen de Aswan dam gebouwd werd. Omdat wij eersteklas passagiers waren mochten wij dit vanaf de brug fotograferen.
De aankomst in Wadi Halfa ging soepel omdat de auto’s er nog niet waren, die zouden de volgende dag pas komen. Ook het hotel was niet zoals vele horrorverhalen ons lieten geloven. We lagen met niet meer dan vier op een kamer, er was een toilet en douche en we konden prima slapen buiten op de gang. Liesbeth had ook een fanclub, want twee wat oudere mannen stonden haar te observeren toen ze in haar ondergoed op de gang zonder dekens sliep. Ach bouwvakkers fluiten ook altijd.
Het ontladen van de auto’s, de volgende dag had iets meer voeten in de aarde. Het ponton werd eerst aangelegd op een plaats waar een grote kaapstander zich bevond en de laadklep bleek toen niet naar beneden te kunnen. Grappig was dat we met zijn twintigen daar stonden en iedereen dit al een tijdje zag aankomen, maar de Sudanezen ontdekten het pas toen de klep op het ijzer sloeg. Drie andere schepen moesten toen opschuiven en de kapitein van een van hen maakte zich daar zo boos over dat hij vastgehouden moest worden door zijn vrienden anders was hij op de vuist gegaan.
Over het ontladen van de auto’s op het vrachtschip kan ik niets zinnigs zeggen, want dat hebben we niet meer meegemaakt. Ik weet dat het gelukt is want de drie Ieren zijn we onlangs weer tegengekomen.
Abonneren op:
Posts (Atom)